Kaatsen

Veldkaatsen

Kaatsen wordt al meer dan honderd jaar in Friesland beoefend. Het wordt gespeeld door twee parturen van elk drie spelers. Een opslagspeler en twee perkspelers. Van deze twee moet er ook één opslaan. De bedoeling van het spel is om kaatsen te krijgen. Op het speelveld van 61 x 42 meter ligt een perk van 19 x 5 meter. Hierin staan twee perkspelers. Van de tegenpartij slaat de opslager de bal naar het perk. Eén van die twee perkspelers slaat de bal het veld in. Hier wordt de bal door de opslaande partij gekeerd. Hier wordt een wit blokje geplaatst; 1e kaats. Vervolgens slaat de tweede opslager op. Ook deze bal wordt vanuit het perk teruggeslagen. Hier komt een rood blokje te liggen, de 2e kaats. Afhankelijk van de stand wisselen de parturen als er 1 of 2 kaatsen gemaakt zijn. De opslagpartij gaat nu naar het perk en het perkpartuur gaat naar de opslag. Het perkpartuur moet nu proberen de opgeslagen bal voorbij het witte blokje te slaan en vervolgens voorbij het rode blokje. Het team dat aan de opslag kant staat moet dit uiteraard proberen te voorkomen. Lukt het door het perkpartuur voorbij het blokje te slaan dan krijgen zij 2 punten; lukt dit niet dan krijgt de opslaande partij 2 punten.

Er zijn ook direct punten te verdienen. Door eigen verdienste maar ook door fouten van de tegenpartij. De puntentelling heeft gelijkenis met het tennis. Na zes eersten is het spel afgelopen. Een eerst bestaat uit acht punten, twee eersten is een spel dus drie spellen is uit.

De puntentelling wordt bijgehouden op een scorebord, genaamd een telegraaf.

De kaatsbal waarmee wordt gespeeld is van leer en gevuld met koeienhaar. De bal weegt ongeveer 24 gram. Perkspelers dragen voor de retourslag een kaatshandschoen met een versteviging (nap).

Wallball

Naast het veldkaatsen is er ook het muurkaatsen (Wallball). Wallball wordt vooral in de winter gespeeld. Kaatsers zien het als een welkome aanvulling en ondersteuning van het Friese kaatsen in de zomer.

Het wallball is een spel, gelijkend op squash, dat één tegen één of twee tegen twee gespeeld wordt. Er wordt met de blote hand of met handschoentjes gespeeld met een rubberen bal. Het speelveld heeft een lengte van 10,40 meter en een breedte van 6,10 meter. De muurhoogte is 4,90 meter. Het is een snel en attractief spel, dat op alle niveaus gespeeld kan worden.

Het is de bedoeling de bal met de hand of vuist vanuit de opslagzone via de muur in ontvangzone te brengen. De ontvangende partij moet zich achter de opslagmarkering of lijn opstellen, en mag deze niet passeren voordat de opgeslagen bal, van de muur terugkomend, de korte lijn is gepasseerd. Doet hij of zij dat wel, dan gaat het punt naar de partij aan de opslag. De ontvanger mag de bal volleren of na één stuit terugslaan. De bal moet dan direct tegen de muur worden geslagen en terug stuiten in het speelveld tussen de muur, de achterlijn en de zijlijnen (op de lijn is in). De tegenpartij moet dan proberen de bal voor de tweede stuit opnieuw via de muur in het speelveld te slaan. Als één van de beide partijen er niet in slaagt de bal geldig te retourneren, dan heeft de andere partij de rally gewonnen.

Er wordt geteld zoals ook bij het volleybal gebruikelijk is volgens het Service-Punt-Systeem (SPS): Alleen de serverende partij scoort punten, de tegenpartij probeert de opslag naar zich toe te halen (side-out). Er moeten twee sets worden gewonnen om een wedstrijd te beslissen. Een set loopt tot 21 punten. Bij een 1-1 stand in sets, wordt een beslissende set (tie-break) gespeeld van 11 punten. In ééndaagse toernooien is het gebruikelijk om slechts één set van 21 punten of minder per wedstrijd te spelen.